Echoscopie in de verloskunde
In de verloskunde zijn er veel redenen om een echo te laten maken, zowel in de eerste als in een latere fase van de zwangerschap. Met een echo kan de gynaecoloog kijken naar de groei en de ligging van het kind, de plek van de moederkoek (placenta), de hoeveelheid vruchtwater, de lengte van de baarmoederhals en de doorbloeding van de navelstreng.
In het begin van de zwangerschap maakt de gynaecoloog vaak een inwendige echo om vast te stellen:
Of de zwangerschap zich in de baarmoeder bevindt
Of het hartje klopt
Of er sprake is van een eenling of meerling
Hoe lang de zwangerschap al bestaat
Hoe dik de huidplooi in de nek van het kind is, om de kans te berekenen op het syndroom van Down.
Later in de zwangerschap kan de arts met uitwendige echoscopie nagaan:
Of het kind goed groeit
Als dat niet zo is, of de navelstreng goed doorbloed is
Of er een meerlingzwangerschap bestaat
Hoe het kind in de baarmoeder ligt
Of het kind misschien afwijkingen heeft
Waar eventueel bloedverlies via de schede vandaan komt.
Aan iedere vrouw die ongeveer 20 weken zwanger is, wordt een echoscopisch onderzoek (SEO) aangeboden. Tijdens het onderzoek bekijkt de gynaecoloog of er ernstige afwijkingen bij het kind zichtbaar zijn. Als hiervan een vermoeden bestaat dan vindt er een uitgebreid geavanceerd echoscopisch onderzoek plaats .
Een inwendige echo wordt ook later in de zwangerschap gemaakt:
Om te kijken of de moederkoek voor de baarmoederuitgang ligt
Om bij voortijdige weeën of als er eerder een bevalling te vroeg is geweest de lengte van de baarmoederhals te meten.